Nieuwe straatnamen verwijzen naar ‘Bevrijding van Roeselare’

Stad Roeselare kent zes straten in het nieuwe woongebied aan de Gitsestraat een straatnaam toe die verwijst naar de bevrijding van Roeselare in 1944.

Op 7 september 1944 werd Roeselare bevrijd door de 1ste Poolse Pantserdivisie onder leiding van generaal Maczek. Een aantal Roeselaarse inwoners speelde een belangrijke rol. Hen een straatnaam toekennen is dan ook een mooi eerbetoon.

De helden naar wie de zes straten in het woongebied Gitsestraat vernoemd worden, zijn Stanisław Maczek, Simonne Brugghe, Frans Dujardin, Helena Popper,  Lucien Vanmoerbeke en Irma Speybrouck.

Meer uitleg bij elk van hen lees je verder in dit bericht.

  • Medium square cbs dirk lievens

    Dirk Lievens

    Schepen van Cultuur, erfgoed en culturele infrastructuur, Jeugd en jeugdinfrastructuur, Toerisme, Archief, Vaderlandslievende verenigingen, Kerkfabrieken
    Botermarkt 2 - 0492 40 89 41
    dirk.lievens@roeselare.be

Simonne Brugghe (Roeselare, 16 december 1922 – Narangba (Australië), 27 juli 1987)

Simonne Brugghe was een jonge onderwijzeres tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de bevrijding van Roeselare kwam ze ter hoogte van het café het Rustoord in de Ieperstraat in contact met de 1ste Poolse Pantserdivisie van generaal Stanisław Maczek. Daar ontmoette Simonne samen met haar vader Allard de Poolse bevrijders en maakte zich kenbaar als lid van het verzet. Ze overhandigde gedetailleerde informatie over de Duitse posities in de stad. Vervolgens gaven de Polen haar de opdracht de informatie nogmaals te checken. Ze deed dat samen met haar vader zonder aarzelen en overhandigde later in de namiddag de actuele informatie aan generaal Maczek persoonlijk. De Poolse generaal Maczek was onder de indruk van de cruciale gegevens over de Duitse aanwezigheid in de stad dat Simonne en haar vader hadden verzameld, waardoor de Poolse generaal Maczek besliste om de infanterie in te zetten voor de bevrijding van de stad. Simonne werd hiervoor op 12 december 1944 door generaal Maczek persoonlijk onderscheiden met het Poolse Kruis der Dapperheid tijdens een officiële militaire parade in de stad.

In 1945 nam ze ontslag uit het onderwijs en nam ze dienst in het Poolse leger als verbindingsofficier. Na de demobilisatie van het Poolse leger diende ze haar ontslag in en week ze uit naar Londen. Uiteindelijk emigreerde ze na haar huwelijk naar Australië. 

 

Stanisław Maczek (Szczerzec, 31 maart 1892 - Edinburgh, 11 december 1994)

Op 1 augustus 1944 landde de Poolse generaal Stanisław Maczek met zijn 1ste Poolse Pantserdivisie in Normandië. Na de landing werden de Polen ingedeeld bij het 1ste Canadese Leger. De Poolse Pantserdiviesie kwam voor het eerst in actie bij de veldslag, de zogeheten Zak van Falaise. Zijn divisie maakte in deze bloedige veldslag het verschil en hielp op die manier de weg naar Parijs vrij te maken.

Generaal Maczek stond bekend als een uitstekend pantsercommandant, die bovendien op een "humane wijze" oorlog voerde. Zo stelde hij in zijn dagorders dat zijn soldaten zo veel mogelijk materiële en immateriële schade aan dorpen en steden moesten vermijden. Voor de bevrijding van Roeselare aan de vooravond van 7 september 1944 zette hij geen zwaar geschut in, maar dankzij de informatie van Simonne Brugghe bevrijdde hij de stad met de infanterie. Tegen 3.30 uur ’s nacht werd de stad volledig veroverd. In totaal sneuvelden in de gevechten 8 Poolse soldaten.

Generaal Stanisław Maczek werd naast 12 december 1944 nog viermaal officieel ontvangen door de stad Roeselare. Op 8 november 1950 werd Maczek ereburger van Roeselare. Op 12 augustus 1954 kreeg hij een gouden erepenning. Op 7 september 1964 kreeg hij samen met alle aanwezige Poolse oudstrijders een erkentelijkheidspenning van de stad. Tegelijk kregen burgemeester Denolf en stadssecretaris Desmet het Poolse Kruis van Verdienste en werden de namen van de 9 gesneuvelde Poolse soldaten onthuld op het bevrijdingsmonument op de O.-L.-Vrouwemarkt. Op 6 september 1969 onthulde Maczek een gedenkplaat in de Pantserstraat en kreeg hij van toenmalig burgemeester De Man een stadsschaal.

 

Frans Dujardin (Roeselare, 12/03/1910 – Roeselare, 7 september 1944)

Frans Dujardin werd op 7 september 1944, op de dag van de bevrijding van Roeselare, door een Poolse militair verkeerdelijk doodgeschoten. De Poolse soldaat dacht dat hij een Duitse militair was. Frans Dujardin kwam hoogte nemen van de situatie ter hoogte van de Noordstraat. Daar verwarde een Poolse soldaat hem met een Duitse militair vermoedelijk, omdat hij zijn kepie droeg en niet zoals gewoonlijk zijn politiehelm.

 

 Helena Popper (Wenen, 29 december 1891 – Roeselare, 17 mei 1940)

Helena Popper was een Oostenrijkse van joodse afkomst. Begin 1939 vluchtte ze samen met haar man Ihre Jacob Korn en haar zoon Friedrich Josef, voor de nazi’s naar Antwerpen met als ultieme eindbestemming Palestina. Bij de Duitse inval in mei 1940 hield de Belgische Staatsveiligheid alle verdachte Belgen en vreemdelingen aan. Daarbij werden ook vader Jakob en zoon Friedrich opgepakt en opgesloten. Helena Popper vluchtte intussen weg uit Antwerpen en kwam bij toeval terecht in Roeselare. Ze werd enkele malen opgepakt omdat ze Duitstalig was, maar werd telkens vrijgelaten. Maar de situatie liet zo’n indruk na dat ze op 17 mei 1940 zelfmoord pleegde.

Helena Popper werd tussen de Roeselaarse oorlogsslachtoffers van de meidagen 1940 begraven en later herbegraven op de stedelijke erebegraafplaats. Op 19 november 1996 werd ze volgens de joodse traditie ontgraven en overgebracht naar de joodse begraafplaats in het Nederlandse Putte.

De huidige gedenksteen werd op 21 november 1999, in aanwezigheid van een joodse afvaardiging uit Antwerpen, onthuld. Deze steen is een blijvende herinnering en aansporing tot verdraagzaamheid.

 

Lucien Van Moerbeke (Roeselare, 3 oktober 1901 – Roeselare, 3 februari 1986) 

Lucien Van Moerbeke was tijdens de Eerste Wereldoorlog leerling van de Wereldlijke School voor Jongens, de voorloper van het MSKA. Hij was amper 15 jaar toen hij tijdens de Duitse bezetting een Duitse aanplakbrief van de muur trok en daarvoor drie weken gevangenisstraf kreeg. 

Lucien Van Moerbeke huwde na de oorlog met Marguerite Bogaert en werd elektricien op de hoek van de Noordstraat en de Kokelarestraat.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Van Moerbeke reserveonderofficier bij het Belgische leger. Tijdens de oorlog volgde hij Marcel Vanderhaeghe op als leider van het Geheim Leger te Roeselare. Hij was tevens de verdeler van de "Vrije Belg" en hij nam deel hebben aan verschillende sabotageacties.  Zijn codenaam was Volta, een knipoog naar zijn beroep van elektricien. In Ardooie richtte hij de groep “Ardooie” op. In juli 1943 werd hij echter aangehouden in zijn woning en naar een kamp weggebracht. Wanneer hij op 11 april 1945 door de Amerikanen in het kamp van Buchenwald werd bevrijd, was hij op sterven na dood. Op 7 mei 1945 werd Lucien naar België gerepatrieerd. 

 

Irma Speybrouck (Roeselare, 25 september 1907 – Ravensbrück, 25 oktober 1944)

Irma Speybrouck was samen met haar man Albert Joye (°Ardooie, 4 februari 1895) in 1932 lid van de Communistische Partij Roeselare geworden. Op 9 oktober 1938 stelde ze zich kandidaat bij de gemeenteraadsverkiezingen, waarbij ze 14 naamstemmen haalde.

Meteen na de Duitse inval ging het echtpaar in het verzet.  Hun huis aan de Bollenstraat 36 was een van de schuiladressen van de plaatselijke partizanenleider en oud-Spanjestrijder Albert Deconinck.  Bij een straatbetoging tegen de nijpende voedselschaarste op 4 juni 1941, werd Irma, al lang door de bezetter in het oog gehouden, samen met haar man opgepakt.  Irma kwam na enkele weken terug vrij, maar haar man werd naar het beruchte gevangenenkamp Ravensbrück gedeporteerd. 

Voor Irma was haar man vermist – ze wist zelfs niet dat hij een jaar later, op 14 juli 1942, overleden was in het kamp – en ze ging nu voluit clandistien door onder de strijdnaam Irene.  Ze werd in Brussel koerierster bij het partizanencommando en wierp zich volledig op het grote werk “Solidariteit”.  Ze ronselde, bedelde en zamelde geld in voor zwaar getroffen partizanenfamilies.  Ze gaf zelf het voorbeeld door al haar overbodige meubels en kledij te verkopen en de opgebrachte som te verdelen onder de noodlijdende gezinnen van wie een vader, zoon, broer of kostwinnaar door de bezetter was weggevoerd.

Irma werd uiteindelijk in juni 1943 door de Gestapo opgepakt.  Ondanks de folteringen konden de beulen haar niet aan het praten brengen. Niettemin werd ze net als haar man naar het gevangenkamp Ravensbrück gedeporteerd en werd daar in de zwaarste commando’s gezet.  Niets werd haar bespaard en op 25 oktober 1944 bezweek ze. 

In augustus 1945 kreeg het verzet het droevige nieuws van de dood van het echtpaar pas te horen. Een maand later vond in de zaal De Beurs een sobere, maar aangrijpende rouwhulde voor het echtpaar plaats in het bijzijn van talrijke partizanen en partizanencommandant Albert Deconinck.

 

 

 

 

 

 

Contact informatie

Stad Roeselare
Departement Communicatie
Grote Markt 1
8800 Roeselare